Jaap Wieringa lag nog in bed, toen de Tweede Wereldoorlog in mei 1940 uitbrak. De blinde 14-jarige jongen uit Noordhorn was intern op het blindeninstituut in Haren.
‘Ik lag in de slaapzaal en hoorde vliegtuigen overvliegen. In de eetzaal vernam ik dat de oorlog was uitgebroken. Mijn vader wilde me meteen met de auto komen ophalen. Bij Hoogkerk zag hij dat de bruggen voor zijn ogen werden opgeblazen.’ Via een andere route kon de man Jaap toch ophalen. De eerste oorlogsdagen bracht de jongen thuis door. Korte tijd later ging hij weer naar school om in september 1940 naar het blindeninstituut in Bussum te gaan voor een vervolgopleiding.
Ingeslagen bom
Het blindeninstituut in Bussum telde in Jaaps herinnering in die tijd 48 jongens en ongeveer evenveel meisjes. ‘Ik heb in Bussum niet zoveel van de oorlog gemerkt’, vertelt Jaap. ‘Ik kreeg les en in de schoolvakanties keerde ik met de trein naar huis terug.’
Toch was de oorlog niet helemaal afwezig. ‘Oudere jongens vertelden ons berichten van de Engelse zender over de oorlog.’ Hoe die dat wisten, is Jaap nooit te weten gekomen. Radio luisteren was namelijk verboden en radiotoestellen waren verplicht ingeleverd.
’s Nachts hoorde Jaap in de slaapzaal de vliegtuigen van de geallieerden op weg naar Duitsland overvliegen. Eén keer viel er een bom op het domein. ‘Maar die viel gelukkig in het bos’, herinnert Jaap zich.
Het instituut had een viertal joodse leerlingen. Zij moesten zich op een gegeven moment bij de autoriteiten aanmelden. ‘We hebben toen van hen afscheid genomen. We wisten niet dat het voor altijd zou zijn. We dachten dat ze in Duitsland tewerkgesteld zouden worden.’ Niemand wist toen van het bestaan van de concentratiekampen af.
Terug met de tandem
Na de invasie van de geallieerden in Normandië in juni 1944 wilde Jaap naar huis. Treinen reden niet meer en vader had al lang geen auto meer. Verkocht aan een dokter om te voorkomen dat het voertuig in de handen van de Duitsers zou vallen. ‘Mijn vader kwam me met de tandem ophalen. De wielen hadden twee buitenbanden over elkaar om de gaten erin te bedekken’, vertelt Jaap. ‘We hebben de tocht in twee dagen afgelegd en onderweg overnacht bij m’n tante in Amersfoort. We kwamen net voor spertijd, om acht uur ’s avonds in Noordhorn aan. Na acht uur ’s avonds mocht niemand meer buiten zijn’, verduidelijkt Jaap.
In Noordhorn merkte Jaap weinig van de oorlog. De familie had voldoende te eten en het dorp kende geen oorlogsschade. Jaap herinnert zich wel dat een Engels vliegtuig een auto aan de rand van het dorp beschoot en dat in het naburige Zuidhorn een bom verkeerdelijk op een woning viel, gelukkig zonder slachtoffers. Maar in het ouderlijk huis verbleef wel een onderduiker: Jaaps eigen broer.
Die was drie jaar ouder en was in 1943 door de Duitsers opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. ‘Mijn broer vertrok met zijn koffer richting Groningen, maar dook onderweg onder in een boerderij.’ Enkele weken later stond hij weer thuis. Zijn onderduikadres was te gevaarlijk geworden. Jaaps vader had inmiddels in de woning een schuilplaats gemaakt. Door een eerdere verbouwing, waarbij de bedsteden waren weggehaald, was er tussen twee plafonds een ruimte van zo’n 80 cm ontstaan. Op de overloop erboven was een luik gemaakt, dat met een vloerbedekking en tafel werd verborgen. Overdag verbleef Jaaps broer op een zolderkamer. Na spertijd kwam hij naar beneden, ’s nachts sliep hij in het ‘hol’, zoals de familie de schuilplaats noemde. ‘Dat was voor mijn broer een moeilijke tijd. We hadden veel steun aan elkaar. Hij las me boeken voor, we schaakten en damden.’ Ook luisterden beide broers clandestien radio via de kristalontvanger van Jaap, een primitief radiotoestel. ‘Bij goede weersomstandigheden konden we radio Oranje beluisteren. Ook luisterden we naar muziek van de Duitse zender uit Bremen, die veel beter te ontvangen was.’
Hotel Wieringa
Jaap herinnert zich uit deze onderduiktijd twee gevaarlijke situaties. ‘Op een dag lagen mijn broer en ik op bed en kwam een man van de waterleiding langs. We hadden niet verwacht dat die ook naar boven zou komen. Mijn broer had geen tijd meer om zich in het ‘hol’ te verstoppen. Mijn moeder zei dat hij ziek op bed lag.’ De man wist wel beter, maar deed alsof zijn neus bloedde.
Op een andere keer werd er net na spertijd op de achterdeur gebonkt. ‘Mijn broer was gelukkig nog boven en mijn vader haastte zich om het luik van de schuilplaats te sluiten en opende dan de achterdeur. Er stonden een paar Duitsers met een hond. Ze wilden informatie over mijn broer. Ze gingen ervan uit dat die niet thuis was en doorzochten daarom onze woning niet. Op een bepaald moment zag een van de Duitsers mij zitten en kwam op me af. Maar een blinde konden ze niet gebruiken.’
Bij de strijd om Zeeland moesten inwoners van Noordhorn Nederlandse évacués uit die provincie opvangen. ‘Dat wilden wij omwille van mijn broer voorkomen en we gingen te rade bij onze dokter, die voor de ondergrondse werkte.’ De man regelde een minder gevaarlijk alternatief: mensen die gestrand waren, konden bij de familie Wieringa overnachten. ‘Zo sliepen meisjes die op weg van Groningen naar Friesland waren, een nacht bij ons. Zelfs een Duitse Oberleutenant en zijn hulp hebben vier nachten bij ons overnacht.’
Kartonnen tank
In april 1945 kwamen de Canadezen vanaf het westen, vanuit Friesland. ‘We hoorden hen van ver aankomen.’ De Canadezen reden door Noordhorn op weg naar Groningen. Ze vochten een drietal dagen lang om de stad. ‘We konden de gevechten in de verte goed horen. Er waren vele branden en half verkoolde papieren dwarrelden vanuit de stad in Noordhorn neer.’
De bevrijdingsfeesten waren volgens Jaap eerder bescheiden. ‘We hadden een optocht met karren door het dorp. Ik zat op een wagen, waarvan ze met karton een tank hadden gemaakt. Op een andere wagen zaten Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen. Er was toen niet zoveel, alles moest weer in orde komen’, besluit Jaap. De wederopbouw kon beginnen, maar de oorlog is Jaap nooit vergeten.