Naar de inhoud
Tekst grootte

Leven met een visuele beperking: Wil van Eekeren (1960)

Interview
Nieuws
Geplaatst op: 24 augustus 2020
Door: Marijke Osinga Beschroomd slopen de kinderen de internaathal in. Een grote bos krullen en handen die heel vertrouwd leken met deze zee van zwarte en witte toetsen. Ook leidsters mengden zich tussen de toehoorders en luisterden verbaasd. Een muzikaal wonderkind was in hun midden gekomen. Zo leerde ik achtendertig jaar geleden Wil van Eekeren kennen. Samen met zijn tweelingbroer John kwam hij toen hij twaalf was bij ons op het internaat, de Prins Alexander Stichting, kortweg de PAS. Op 29 juni mocht ik deze ‘wonderlijke speelman’ interviewen, telefonisch vanwege het coronagebeuren.

Rijlessen

“Mijn broer en ik zaten eerst op het Blindeninstituut in Bussum“, begint Wil zijn verhaal. “Waarom eigenlijk, jij zag volgens mij veel beter dan ik?”, kom ik er meteen tussendoor. “Nou, of ik beter zie dan jij weet ik niet. Ik ben aan mijn linkeroog blind, maar met mijn rechteroog zie ik met een sterk vergrotende bril nog ruim veertig procent. Ik heb zo`n vijf jaar geleden zelfs nog een paar rijlessen gehad. Dat ging wonderlijk goed. Het was dan ook niet om mijn ogen dat ik met die lessen niet doorgegaan ben, maar vanwege de kosten. Ik leef van een uitkering. Dan kun je je niet zoveel permitteren. Fietsen doe ik wel. Ik heb een achteruitkijkspiegeltje op mijn fiets zitten om mijn gemis van het zicht in mijn linkeroog te compenseren: dan hoef je niet je nek om te draaien om bijvoorbeeld bij het voorsorteren te zien of er iemand achter je rijdt.”

De macht van de witte jassen

“Waarom het blindeninstituut? Mijn moeder heeft mij wel gezegd dat er vroeger een soort rivaliteitsstrijd gaande was tussen het blindeninstituut en de instellingen voor slechtzienden. En verder had je ‘de macht van de witte jassen’. Als zij tegen je ouders zeiden dat jij iemand voor de blindenschool was, dan geloofden zij dat. Ik ben wel eens verwonderd geweest dat mijn ouders uit nieuwsgierigheid nooit visueel georiënteerde spelletjes met mij hebben gedaan om zelf vast te stellen hoeveel ik nu eigenlijk zag. Dan hadden ze in een paar minuten kunnen concluderen dat het blindeninstituut niet de goede keuze voor mij was, en dan had ik er niet vanaf mijn vijfde tot mijn twaalfde jaar gezeten.”

Artikel 1 van de Grondwet in braille

“Dus je beheerst het brailleschrift?” “Ja, ik ben waarschijnlijk een van de weinigen die kan lezen wat er op het gebouw van de Tweede Kamer staat. Bij wijze van decoratie hebben ze daar artikel 1 van de Grondwet in brailletekens op gezet. Voor de meeste zienden is dat niet te lezen omdat ze het brailleschrift niet kennen, maar voor blinden die het brailleschrift wel beheersen is het niet te voelen. Op de PAS heb ik eerst moeten leren lezen en schrijven. Daarom ben ik teruggezet naar de vierde klas, nu groep 6 van de basisschool. Lang ben ik onzeker geweest over mijn schrijven, of mensen het wel konden lezen, of ik wel duidelijk genoeg schreef”.

Blokfluit

Na de basisschool ben ik naar de MAVO op de PAS gegaan. Daar moest je, voordat je naar klas 1 van de MAVO kon, eerst een brugklasjaar doorlopen. Zodoende was ik al negentien toen ik naar de HAVO ging en eenentwintig toen ik daar eindexamen deed, terwijl ik nooit een klas heb overgedaan. Ik heb die twee HAVO-klassen in Zeist op het Christelijk Lyceum doorlopen en woonde gedurende die tijd op kamers. Zo kon ik in Utrecht de muziekschool, waar ik tijdens mijn internaatstijd al heen ging, blijven bezoeken. Daarna ben ik naar het conservatorium gegaan waar ik blokfluit, een naar mijn oordeel zwaar ondergewaardeerd muziekinstrument, als hoofdvak deed. De blokfluit speelde een prominente rol in de baroktijd, maar ook in moderne muziek wordt er wel voor dit instrument geschreven.” Wil klinkt enthousiast. Toch vervolgt hij: “Na drie jaar opleiding ben ik gestopt met het conservatorium, niet vanwege mijn zicht. Ik moest wel dicht bij de partituren staan om ze te kunnen lezen, maar verder hinderde mijn zicht mij niet. Ik wilde gewoon méér, aan alles ruiken, en dat kon op het conservatorium niet. Wel was ik daar al veel bezig in de elektronische studio. Daarna heb ik van alles en nog wat gedaan. Onder meer heb ik voor de KRO voor het kleuterprogramma Kiekeboe de muziek geschreven. Voor RTV-Noord heb ik ook leuke dingen gedaan. Ik ben zelfs tot twee keer toe in het programma van Willem Duys geweest. Ik had namelijk een gekke hobby: ik deed alle muziekinstrumenten met mijn stem na, nam dit op en vormde zo in mijn eentje een hele bigband. Maar ik werkte ook een poos in het Groninger Museum.”

Omgeving maakt van beperking een handicap

“Dus jij hebt geen last van je beperking?”, pols ik. “Nee, zelf heb ik er totaal geen last van. Het is eerder mijn omgeving die van mijn beperking een handicap maakt. Als kind werd ik veel uitgescholden. Ik was een buitenbeentje, had een bril met dikke glazen op mijn neus, kwam op vrijdagavond thuis en ging op zondagavond weer met mijn koffertje weg. En onbekende, dus onbeminde kinderen worden nu eenmaal makkelijker bespot en gediscrimineerd. Ook werd ik door mijn ouders overal angstvallig bij weg gehouden onder het mom van: ‘Nee, dat kunnen jullie niet’. (‘Jullie’ waren mijn tweelingbroer en ik.) Mijn ouders hadden meer begeleiding moeten krijgen om te leren hoe met hun slechtziende kinderen om te gaan. Ik geloof dat dat tegenwoordig wel gebeurt. Die benadering van mijn omgeving heeft een zeer negatieve invloed op mijn zelfvertrouwen gehad, op mijn gevoel van eigenwaarde. Een maatschappelijk werkster, bijvoorbeeld op het internaat, had wat dit betreft veel voor mij kunnen betekenen. Wat ik verder moeilijk heb gevonden, was dat wij op de PAS leerden ons als zienden te gedragen, terwijl wij toch hinder van onze beperking hadden.

Beperking heeft soms voordelen

Mensen vragen mij wel eens of het wel vertrouwd is dat ik fiets. Dan ben ik eigenlijk te beleefd en mompel ik iets van: Ja, hoor dat gaat goed. Maar eigenlijk zou ik ze dan willen zeggen dat ik me afvraag of het wel vertrouwd is wat zij doen om door Groningen te rijden terwijl ze tegelijk met hun smartphone bezig zijn en nauwelijks op hun omgeving letten. Het irriteert me vreselijk!” Verontwaardiging klinkt door in de stem van Wil. En wat vrolijker: “Mijn beperking heeft zelfs soms zijn voordelen. Ik fotografeer graag en dat doe ik ook niet onverdienstelijk. Ik heb geen ‘last’ van driedimensionaliteit, heb net als de camera maar één oog. En, als je dan toch al gevoelig bent voor kunst, muziek in eerste instantie, maar ook beeldende kunst, dan gaat fotograferen eigenlijk heel goed. Architectuur en portretfot’s maak ik graag. Ik interview zelf ook wel mensen en maak dan meteen zelf de foto’s.” “Maar je hebt geen betaald werk. Waar ligt dat aan?” Wil: “Je moet in de muziek óf ontzettend goed zijn, zoals veel geschoolde musici, óf ontzettend slecht, zoals - ik noem maar - een Frans Bauer, om het hoofd boven water te kunnen houden. Wat ik nu doe, bijvoorbeeld bigband-arrangementen maken voor mijn synthesizer, vind ik heerlijk, maar ‘het is niet commercieel’, zoals snelle moneymakers zeggen. Ambitie om beroemd te worden heb ik allang niet meer. Toch ben ik een gelukkig mens en heb ik het gevoel dat ik goed in het leven sta.”

Over Marijke Osinga

Marijke Osinga is jurist. Daarnaast schrijft ze verhalen en houdt ze interviews. Dit laatste doet ze omdat ze graag iets wil doen aan de beeldvorming van mensen met een beperking. Zelf is ze slechtziend en linkszijdig spastisch. Ze heeft een zoon van 18 met wie ze samen in een appartement woont. Bij de Oogvereniging maakt ze deel uit van de ledenraad.